Historie fotografie 19e eeuw
Overzicht van de vroege ontwikkelingen binnen de fotografie.1802
Thomas Wedgwood en Humphry Davy publiceerden over hun experimenten om door middel van zonlicht beelden te creëren op een ondergrond van wit leer geïmpregneerd met zilvernitraat en zout.
1816
Joseph Nicéphore Niépce plaatste lichtgevoelig papier aan de achterwand van een camera obscura. Het beeld wat ontstond was een negatief, die in het donker moest worden bewaard om behouden te blijven.
Zes jaar later ontdekte hij door middel van van een plaat van een loodlegering gecoat met judeabitumen “Syrisch asfalt” dat het beeld kon worden gefixeerd op de plaat. De plaat werd na de belichting van bijna een dag gewassen met benzine en lavendelolie. De delen die onbelicht bleven werden zo van de plaat afgespoeld en de positieve weergave van de afbeelding kon blijvend worden bewaard.
Niépce noemde dit proces Heliografie (zonnetekening).
1826-1827
De eerste positief afgebeelde foto op een tinnen ondergrond door Niépce. Was verder niet reproduceerbaar. De belichting duurde bijna een hele dag.
Joseph Nicéphore Niépce
1829
Niépce ging samenwerken met Louis-Jacques-Mandé Daguerre een expert op het gebied van de camera obscura. Na het overlijden van Niépce in 1833 zette Daguerre het onderzoek naar het beste fixeermiddel voort. 4 jaar later lukte het door middel van een gepolijste verzilverde koperen plaat die aan jodium werd blootgesteld en kon worden ontwikkeld met kwikdampen.
Iedere afdruk was een origineel en niet direct te reproduceren, alleen door middel van gravure en lithografie. De belichtingstijd kon worden teruggebracht van 8 uur naar 20 minuten.
1833
Henry Fox Talbot ontdekte dat papier behandeld met een zoutoplossing en daarna met zilvernitraat in zonlicht zwart kleurde. Hij noemde deze beelden “Fotogenische tekeningen”. Hij vervolgde het onderzoek door de ontstane beelden in een camera obscura te plaatsen met lichtgevoelig gemaakt papier daarachter om het wit en zwart in de eerder gemaakte afbeelding om te keren. Hierdoor ontstond de eerste contactafdruk en John Herschel, bevriend met Talbot bedacht de termen “Fotografie”, “Negatief” en “Positief”.
1839
Daguerre maakte de bevindingen van Niépce en hem bekend in augustus aan de Franse Academie van de Schone Kunsten in Parijs. Het enthousiasme voor de techniek “De Daguerreotypie” was groot. De Franse regering kocht de rechten van de uitvinding van Daguerre op en stelde de techniek vrij beschikbaar aan de wereld (op de landen onder de Britse kroon na).
Daguerre kreeg tot zijn dood een staatspensioen.
Louis-Jacques-Mandé Daguerre, Boulevard du Temple
Antoine Claudet, Robert Cornelius en John Frederick Goddard kregen de belichtingstijd verder omlaag. Hippolyte Fitzeau bracht het vergulden van de plaat in om het minder kwetsbaar te maken. John Baptist Isenring experimenteerde met het inkleuren van de afbeeldingen.
Vanwege de moeizame reproductie en de giftige chemicaliën die gebruikt werden voor het ontwikkelproces verloor de techniek aan populariteit toen elders het reproduceerbare negatief werd uitgevonden.
1841
Talbot legde patent op de calotypie. Met de bekendmaking van de Daguerreotypie wilde Henry Fox Talbot zijn experimenten met het reproduceerbare negatief aan een groter publiek delen.
Met de calotypie kan een negatief, afhankelijk van de lichtgevoelige laag op het papier, na enkele minuten tot seconden belicht te worden, afgesloten worden bewaard. De verdere ontwikkeling van het negatief met chemische middelen kon elders plaatsvinden. Daarnaast waren er meerdere positieve afdrukken van te maken.
Henry Fox Talbot publiceerde in 1844 het eerste boek geïllustreerd met echte foto’s. ‘The Pencil of nature’ waarvan tot en met 1846 zes delen van zijn verschenen.
De techniek werd verder verfijnd door Louis-Désiré Blanquart-Évrard, die het afdrukpapier verbeterde en het albuminepapier uitbracht. Gustave Le Gray ontdekte dat een papiernegatief behandeld met was het beeld scherper maakte en meer contrast gaf.
Benjamin Cowderoy, Studio in Reading
1842
Sir John Herschel ontdekt de cyanotypie. Het proces bevat twee chemicaliën (Ammoniumijzercitraat en Kaliumhexacyanoferraat (III)) die oplosbaar zijn in water en gevoelig voor UV-licht zijn. Herschel zag er toepassingen in om tekeningen voor bijvoorbeeld de architectuur te reproduceren, de blauwdrukken.
Botanist Anna Atkins bracht halverwege de 19e eeuw boeken uit waar ze cyanotypie inzette om haar boeken met fotografische afbeeldingen van planten te illustreren. Vermoedelijk is ze de eerste vrouwelijke fotografe.
Anna Atkins, Algae
1851
Frederick Scott Archer introduceerde het collodium-procédé, ook bekend onder de naam natte plaatfotografie. Hierbij wordt een glasplaat ingezet als negatief. Het glas wordt ingesmeerd met een mengsel van schietkatoen (cellulosenitraat), ether en alcohol. De plaat wordt daarna lichtgevoelig gemaakt in een bad van zilvernitraat. De afbeelding moet gemaakt worden terwijl de plaat nog nat is. Het collodium droogt op tot een transparante laag bruikbaar als negatief om positieve afdrukken van te maken.
Gustave Le Gray onderzocht in dezelfde periode als Archer deze techniek maar omdat Archer er eerder over publiceerde werd de ontdekking aan Archer toegeschreven.
Deze techniek werd veel gebruikt tot de zilvergelatine op glas zijn intrede deed in de jaren 70 van de 19e eeuw.
Gustave Le Gray, Uzerche
1871
Richard Leah Maddox vindt het droge plaatprocédé uit. Een glasplaat met zilvergelatine die droog kan worden belicht en elders kan worden ontwikkeld. Charles Harper Bennett verbeterde de kwetsbaarheid van de glasplaat in 1873. In 1878 ondervond Bennett dat de lichtgevoeligheid van het negatief toeneemt door het te verhitten.
George Eastmann opende het eerste bedrijf dat fotonegatieven industrieel produceerde. Mede hierdoor werd de fotografie meer toegankelijk voor het grote publiek omdat de kosten om de techniek toe te passen lager werden.
In 1885 bracht Eastmann de eerste flexibele rolfilm op de markt. De lichtgevoelige laag werd op geharde gelatine toegebracht in plaats van papier. In 1889 werd er de eerste rolfilm van transparant plastic aan toegevoegd. Door de uitvinding van de rolfilm konden films met bewegende beelden worden opgenomen.
1895
Wilhelm Conrad Röntgen onderzocht net als veel tijdsgenoten binnen de natuurkunde kanaalstralen. Er werd geëxperimenteerd met een vacuüm glazen buis waardoor onder hoogspanning stralen doorheen werden geschoten.
Röntgen herhaalde in November 1895 een proef van Phillipp Lenard door vanuit de buis de stralen door een aluminium raampje te laten stralen. Conrad Röntgen had de buis omwikkeld met zwart karton om het licht van buiten af te sluiten. Hij zag in zijn verder verduisterde laboratorium in de buurt van de buis een scherm met bariumplationcyanide oplichten. Röntgen negeerde het effect niet en herhaalde het experiment met een dikkere glazen buis van William Crookes.
Hij ondervond dat de opgewekte stralen in de buis door zachte materialen als textiel en papier heen konden schijnen.
6 weken na de ontdekking maakte Röntgen de eerste foto met deze staling van de hand van zijn vrouw. “Ik heb mijn overlijden gezien!” bracht ze uit, na het zien van haar botten in haar hand. Een week later publiceerde Wilhelm Conrad Röntgen het wetenschappelijke artikel over deze “X-straling” die onder andere in Nederland zijn naam draagt.
Wilhelm Conrad Röntgen, eerste röntgenfoto van de hand van zijn vrouw
Electromagnetisch spectrum
Historie fotografie - cyanotypie -- home